Over de tarieven van het Oorspronkelijk Kadaster, zoals dat werd vastgesteld in 1832, en geregistreerd in de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel of OAT.
Principes
Het uitgangspunt van de grondbelasting zoals deze werd opgezet in de periode na Napoleon, en formeel werd vastgesteld in 1832, was dat men een eerlijke en gelijkwaardige grondbelasting wou heffen, die rekening hield met alle mogelijke waarde-veranderende aspecten. Zo werd onder meer rekening gehouden met;
- het arbeidsloon voor landarbeiders in die gemeente
- de opbrengst van de grond, te weten;
- opbrengst van de oogst op de relevante markt voor die gemeente
- kwalitatieve waarde van vb. hooi om het vee te voeden, ook bij lokaal gebruik
- opbrengst van vee voor de verkoop, of voor eigen onderhoud
- andere aftrekposten, zoals kosten voor onkruid wieden, zooien, oogsten, …
- kosten voor transport naar de (afzet-)markt. Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen transportkosten over land, naar gelang het volume, en kosten voor transport over vaarwegen. Ook de fysieke afstand, vaak uitgedrukt in uren gaans, werden in rekening gebracht.
- niet-productief grondgebruik, zoals alle “bosch tot vermaack”, werd in navolging van de wet gelijk belast met regulier bouwland. Vaak wordt in de verantwoording daarvan de zinsnede “grond aan den landbouw onttrokken” gebruikt.
Het doel hiervan was om tot een netto opbrengst van bouwland, weiland, hooiland, tuinbouw, etc. te komen. Daarbij was het streven daadwerkelijk om alle feitelijke kostenposten in rekening te brengen. Zo werd bijvoorbeeld ook rekening gehouden met polderlasten die men aan het waterschap verschuldigd was voor dat perceel, vanwege dijken en bemaling in dat gebied.
Naast deze kwantitatieve specificatie, had men ook een kwalitatieve beoordeling van de verschillende soorten grondgebruik. Deze kwalitatieve beoordeling werd kwantitatief uitgedrukt en onderbouwd, zodat de uiteindelijk toegepaste taxatie, eerlijk en gefundeerd zou zijn. Zo keek men bijvoorbeeld naar de dikte van de teellaag van bouwland, als onderscheidende factor van verschillende klassen hiervan. Tegenwoordig zouden we hierop de bodemkundige term A-horizont plakken. Tijdens het opmaken van het taxatierapport bij de totstandkoming van het kadaster, werd daadwerkelijk het bodemprofiel waar relevant onderzocht.
Dit gaat veel verder dan je op het eerste zicht zou vermoeden. Zou werd heel uitvoerig de wisselteelt in elke gemeente in kaart gebracht, en werd dit gekoppeld aan de marktwaarde van de gewassen op de relevante markt, voor de afgelopen 10 jaar, met aftrek van de hoogste en laagste waarde als uitschieters. Nu verhindert dit niet dat er soms grote verschillen waren van jaar tot jaar tussen ruwweg 1810 en 1830, maar men heeft daadwerkelijk getracht om die specificatie zo correct en volledig mogelijk op te stellen. In combinatie met een immense administratieve overhead en formeel afgebakende processen, biedt dit perspectief een ongelofelijk gedetailleerde snapshot als een foto van het land destijds, dat geweldige perspectieven biedt voor wetenschappelijk onderzoek. Het gaat dat om zowel historisch sociaal-economisch onderzoek naar die opkomende moderniteit, maar daarnaast bieden die uitvoerig gedocumenteerde analyses ook weer een zeer gedetailleerd beeld van die vroeg- of pre-moderne context. Zo kan de kwantitatieve taxatie in 1832 een van de weinig pre-industriële perspectieven bieden op de middeleeuwse context inzake bijvoorbeeld grondgebruik.
Patronen
Bij het structureel verwerken van de informatie uit die tarieven, komen een aantal patronen heel markant terug.
Onttrokken aan den Landbouw
Het hele idee van de waardering van grond te beschouwen in relatie tot de productie-waarde is een sterk terugkerend patroon. De gronden die enkel voor Vermaak waren ingericht, zoals sier-bos en sier-tuin, werden dan ook per wet gelijkgesteld met de hoogste klasse van de reguliere bouwlanden in die gemeente.
Tuinbouw en het kassen-landschap avant-la-lettre
Een ander terugkerend patroon is dat tuinbouw-grond, vaak gewoon tuin genoemd, of gaard(eng) in het oosten ’s lands, hoger werd belast dan regulier bouwland. Het idee daarbij is dat dat kenmerkend verschillend is, omdat bij tuinbouw de grond zeer intensief bewerkt dient te worden, en derhalve ook een heel eigen profiel heeft qua kostenposten. Doorgaans is het dergelijke tuinbouw-grond die de hoogste monetaire waarde krijgt toebedeeld, en waar dus ook het meeste voor moet afgedragen worden als belasting. Dit geldt ook voor Boomgaarden, die doorheen heel Nederland structureel voorkwamen. Door het patroon waarbij dergelijke intensief-gecultiveerde gronden clusters bij elkaar voorkwamen, zou je dit ook kunnen zien als kasbouw avant-la-lettre.
Water als omliggend land
De taxatie van de grond gebeurde uiteraard als momentopname, waarbij men niet de opbrengst over het hele jaar verspreid kon bijhouden. Het kwam dan ook voor dat de waterlast op een perceel (vb een te hoge waterspiegel in het weiland, wat een probleem is voor rundvee) beoordeeld werd als tijdelijk van aard. Ook werden soms specifieke percelen die een tijd van het jaar lang onder water staan, als losse categorie aangemerkt. Deze werden belast als water als omliggend land, zodat de eigenaar van het land er niet mee weg zou komen dat zijn perceel ten tijde van de taxatie dan wel toevallig / gepland onder water stond en als water helemaal niets opbracht, maar dat zijn perceel in drogere seizoenen de grond juist heel productief was.
Concreet: de getallen
Hoe ging dat nu precies in zijn werk?
In de aanloop van het instellen van het kadaster in 1832, werden er voorbereidende werkzaamheden verricht door vb. taxateurs die in elke gemeente gingen vaststellen hoe en wat de specifieke waarde van alles was. Naast de hierboven genoemde kwalitatieve aspecten, werden bijvoorbeeld ook gigantische hoeveelheden huur- en pacht-contracten uitgeschreven voor elke gemeente. Zo werd een representatieve steekproef opgebouwd. Daarbij was ook vereist dat elk weglaten van een dergelijk contract, onderbouwd moest worden waarom dan precies dat contract niet representatief zou zijn. Daarbij werd dan bijvoorbeeld aangemerkt dat het een pro-forma huurcontract tussen een vader en zoon betrof, dat geen reflectie was van de eigenlijke huurwaarde van de grond. Dit alles werd zeer uitvoerig in leggers neergeschreven, in is voor veel provincies nog raadpleegbaar.
Naast een aantal meer exotische taxatie-posten zoals wegen, waterlopen en grondgebonden rechten, zoals van toepassing op bijvoorbeeld een eendekooi, werd globaal onderscheid gemaakt tussen twee groepen Tariefsoorten: de gebouwde en de ongebouwde eigendommen.
De ongebouwde eigendommen (zoals bouwland, weiland, hooiland, tuin, boomgaard, etc.) werden belast per vierkante meter. Of om het numeriek heel precies te stellen: er werd een bedrag in decimale guldens vastgesteld dat gold voor elke roede (100 m2) aan oppervlak. Of dus eenvoudiger gezegd: uitgedrukt in gulden-cent per vierkante meter. Daarbij werd ook een minimale belasting vastgesteld van een kwart cent (of dus 0,0025 gulden) per vierkante meter voor grond zonder noemenswaardige opbrengst, maar er werd geen maximum vastgesteld.
Naast de ongebouwde tarieven per vierkante meter, werd er ook een tarief bepaald voor verschillende soorten gebouwde eigendommen, zoals bijvoorbeeld huizen. Dat ging niet per vierkante meter aan oppervlak, maar gold als forfaitair bedrag voor een huis van die klasse. Uiteraard was de fysieke omvang dan wel een belangrijke parameter voor de indeling in klassen van de groep van Huizen. Maar dus ook iets als niveau van afwerking, of de archaische uitdrukking hiervoor van geriefelijk.
De oppervlakte van een perceel (vaak: “huis en erf“) waarop ook een gebouw stond dat aan een gebouwd tarief werd belast, is in de regel belast als “Oppervlakte der Gebouwde Eigendommen”. Dat is een ongebouwd tarief, of dus een prijs per vierkante meter, dat als default gold voor percelen met daarop gebouwde eigendommen. Per wet is dit tarief ook gelijkgesteld aan bouwland van de eerste klasse voor die gemeente.
Tot slot is er ook de groep percelen die onbelast waren, zowel gebouwd als ongebouwd. Dat waren percelen die volgens de wet een formele vrijstelling van die grondbelasting genoten. Dit zijn dan bijvoorbeeld scholen, kerken, maar ook de pastorie en de bijbehorende tuin of boomgaard van de pastorie.
Overzicht
Deze taxatie werd heel strikt hiërarchisch opgezet, en vond in de regel plaats per individuele gemeente. De besluiten over goedkeuring van een taxatie-rapport zijn dus ook steeds per gemeente opgesteld. Ook was er enige verwevenheid met het Kanton als administratief niveau boven de gemeente, met daarboven weer de Arrondissementen en daarboven uiteindelijk de Provincies. Zo is de marktwaarde van goederen soms enkel per Kanton bepaald, en zitten er overeenkomsten in de gemeenten binnen eenzelfde kanton, al kan dit ook een rand-verschijnsel zijn van het feit dat de taxatie van meerdere bij elkaar gelegen gemeenten soms ook zal gecombineerd zijn uitgevoerd. Want, dit was een centraal aangestuurd proces, waarbij de taxateur soms ver moest reizen, en al zijn reiskosten voor vervoer en overnachting ter plaatse (het betrof vaak meerdaags werk) ook weer in rekening bracht, en derhalve ook in de boekhouding van het Kadaster verscheen. Wat dit betreft was er dus ongetwijfeld enige prikkel tot enige schaalvergroting.